- titre
- titre [tietr]〈m.〉1 titel ⇒ hoedanigheid, kwalificatie2 rechtstitel ⇒ akte, bewijsstuk3 titel ⇒ opschrift 〈van boek〉 ⇒ kop 〈van krant〉 ⇒ titelpagina4 effect ⇒ waardestuk, waardepapier5 〈juridisch〉titel 〈onderdeel van een wet〉6 gehalte♦voorbeelden:1 titre de docteur • doctorstiteltitre de noblesse • adelbriefà titre d'ami • als vriendà titre d' essai • bij wijze van proefà titre d' information • ter informatieà ce titre • om die reden, in dat opzichtà titre de réciprocité • op basis van wederkerigheidà titre bénévole • kosteloos, vrijwilligà titre exceptionnel • bij wijze van uitzonderingà titre honorifique • als bewijs van eerà titre personnel • persoonlijk, op persoonlijke titelà plus d'un titre, à plusieurs titres • in meer dan één opzicht, om verschillende redenenau même titre • op dezelfde wijzeau même titre que • evenals, op dezelfde wijze alsau titre de l'article 10 • krachtens, uit hoofde van artikel 10en titre • vast aangesteld, officieelêtre admis sur titres • toegelaten worden op grond van diploma's2 〈leger〉 titre de permission • verlofpastitres de propriété • eigendomsbewijsà juste titre • terechtà titre gratuit • gratisà quel titre • met welk recht, om welke redenavance sur titres • lening op onderpand3 titre courant • courante titel 〈boven- of onderaan iedere bladzijde〉〈communicatie(media)〉 les grands titres de l'actualité • overzicht van de belangrijkste gebeurtenissengros titres • grote koppen 〈in een krant〉4 titre de rente • obligatie, schuldbewijs6 le titre d'un alcool • het alcoholgehaltetitre d'un alliage • gehalte van een legeringor au titre • goud van het voorgeschreven gehaltem1) titel2) hoedanigheid3) akte4) opschrift [boek]5) kop [krant]6) effect, waardepapier7) rechtsgrond8) gehalte
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.